Na haar overlijden wijdden de kranten paginagrote artikelen aan Wilhelmina's leven. Daarin werden vooral woorden als 'boegbeeld', 'dankbaarheid', 'moeder des vaderlands' en 'plichtsbesef' gebruikt.
Haar lichaam werd op 4 december overgebracht naar Paleis het Lange Voorhout in een Austin Princess auto die oorspronkelijk zwart was, maar speciaal wit werd gespoten. Een dergelijke witte auto is sindsdien nog steeds te bestellen als rouwauto.
Op zaterdag 8 december vond de uitvaart plaats. De witte kist werd per koets door paarden in witte kleden naar Delft gebracht. Een indrukwekkende stoet.
In de Nieuwe Kerk vond een plechtige uitvaartdienst plaats. Voorgangers in deze dienst waren hofpredikers ds. Berkel en pasteur Forget. Prinses Wilhelmina geloofde in wederopstanding
en had enkele voorschriften laten vastleggen. Zo wilde zij in plaats van tekenen van het koningschap een open Bijbel op haar kist. Deze moest worden opengelegd bij hoofdstuk 17 van het Evangelie van Johannes.
De begrafenis was niet alleen bijzonder vanwege de stijl, maar ook omdat het de eerste koninklijke begrafenis was die grootschalig en live op televisie werd uitgezonden. Prinses Wilhelmina had bij hofprediker Johan Frederik Berkel de volgende wens neergelegd: ‘Allesbeheerschend moet zijn het geheele volk zooveel mogelijk bewust te maken van de leiding van God in zijn bestaan’. En ze wilde graag dat de predikant in zijn preek Willem van Oranje, haar moeder en echtgenoot prins Hendrik op een of andere manier zou benoemen.
Nadat de kist de kerk werd binnengedragen werd ‘Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doo'n’ gezongen. Daarna werd gelezen uit Johannes 14: 1-6 en het opstandingsevangelie Mattheüs 28: 1-7. Na het zingen van Christus, onze Heer, verrees, halleluja werd er weer gelezen uit Johannes 20: 11-18 en werd het Franstalige lied A Toi la gloire ten gehore gebracht. Het lied wordt vaak bij huwelijken en begrafenissen gezongen en is een standaard onderdeel van de Heilige Missen met Pasen. Bekend zijn de uitvoeringen tijdens de huwelijken en begrafenissen van het Nederlands koningshuis. Bij deze koninklijke gelegenheden wordt vaak de originele Franse tekst gezongen, zo ook tijdens de uitvaart van Wilhelmina. Na het gezang werd een tekst uit Mattheüs 28:20 ‘En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld’ voorgedragen.
“Deze dienst moet, naar het uitdrukkelijk verlangen van Prinses Wilhelmina, een getuigenis zijn van Gods leiding in ons leven en van de overwinning door Jezus Christus de Heer. Daarvan spreekt de tekst, die ons spreekt van de grote Leidsman, die bij ons is en bij ons blijft” begon de preek van de dominee. De Here Jezus had tegen zijn discipelen, zijn vrienden, gezegd, dat Hij de Heilige Geest zou zenden, zodat ze niet alleen in het leven hoefden te staan en dat hebben ze eigenlijk in het begin niet kunnen begrijpen; hun Meester ging dood, Hij werd gehangen aan een kruis en toen zij van de opstanding hoorden, hebben ze het eigenlijk niet echt geloofd; ze hebben eraan getwijfeld. Maar nu blijkt het te zijn een feit. Het is mogelijk door God. Daarmee verandert heel de visie van Jezus’ vrienden . Hij was niet langer de Meester met wie ze als mens hadden omgegaan. Hij had aan het kruis Gods offer voor een verloren wereld gebracht. Hij was Gods boodschap, God komende tot de mensen, waardoor het nu mogelijk is, dat de mensen kunnen komen tot God. Nu is Hij daar zelf: bij hen. En Hij spreekt zijn machtwoord: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.
Ja zelf zou Hij lichamelijk niet bij hen blijven. Hij ging naar het vaderhuis, maar met zijn Geest zou Hij in de zijnen werken en hen geleiden. Nu krijgen zij ook een taak: zij krijgen een taak om de wereld in te gaan, want ieder moet het horen. Ieder moet weten dat de mens niet alleen hoeft te zijn, niet verloren is ver van God en niet verloren is midden tussen de mensen, Gaat maar heen en predikt de blijde boodschap een iedereen, en bevestig het door doop en onderijzing En dan juicht het hun toe: zie, Ik ben met u alle de dagen tot de voleinding der wereld. Als die wereld ophoudt, dan blijft alleen Gods nabijheid. Prinses Wilhelmina heeft deze nabijheid van Christus door zijn geest steeds gevoeld. Zij zag geen toevalligheden in de lotgevallen van haar en van haar volk, maar zij zag het het als leiding Gods. In een adventsboodschap schreef zij:
“Liefde is voor Christus de grondslag van heel zijn bestel en onze wereld is het brandpunt van zijn liefde, heden, morgen en altijd.
Onze wereld, die van God is afgegaan, die Jezus heeft gekruizigd en die nog altijd Hem verloochent, deze wereld is het brandpunt van Gods liefde, zoals de Prinses het in een paasboodschap schreef:
“dat Christus iedere diepte van verlorenheid door zijn liefde herschept tot de hoogte van het kindschap Gods.”
Gods leiding is duidelijk door haar gezien in het leven van de Vader des Vaderlands, Willem van Oranje. Hij heeft God zijn hart gegeven, toen hij door God zelf was gegrepen en toen heeft hij zijn taak gezien, een hopeloze taak, die toch in Gods kracht kon worden volbracht. Het kostte hem alles, het kostte hem zijn eigen leven, maar hij gaf alles als een goed instrument in Gods hand ten dienste van zijn volk, als ziende de Onzienlijke. In de bezettingstijd is dit voor ons gaan leven, In de nood was er geen hulp voorhanden dan van God.
De Prinses zegt van hem, dat hij een man was met een visie op heden en toekomst, door God geïnspireerd, een werktuig in Gods hand, wiens verborgen omgang met God hem heft toegerust voor Zijn roeping en voor zijn taak. Willem van Oranje, zo zegt ze, streed en gaf zijn leven voor onafhankelijkheid en de vrijheid van ons volk, voor de gewetensvrijheid in de verdraagzaamheid voor de rechtvaardigheid. En dan voegt zij er aan toe:
“Eerst was het mijn roeping en thans die van Juliana om toe te passen en voort te zetten was hij begon, toegepast op het leven en aan de polsslag van onze tijd, ons gedragen wetend door dezelfde God als Willem van Oranje.
Hier hebt u het levensmotief van haar, die vijftig jaar over ons volk als koningin heeft geregeerd en die na haar aftreden als Prinses der Nederlanden duidelijk en onomwonden haar geloof heeft beleden en ons telkens heeft opgeroepen om te komen tot het Licht, tot de levens Christus, die ons leidt. God heeft in zijn leiding met haar twee personen gebruikt om haar bij haar taak te steunen. Met eerbied noemen wij haar moeder, Koningin Emma, en haar man, Prins Hendrik. Met haar eigen woorden zegt zij van deze beiden:
“Men denke zich het geloofsvertrouwen van mijn moeder in, om op zo jeugdige leeftijd – zij was toen net twintig jaar oud – met haar zoveel oudere man naar een haar onbekend land te gaan o m daar aan zijn zijde moeder van zijn volk te worden Met haar innig geloofd legde zij de grondslag voor hetzelfde bij haar kind. Niet alleen om wast zij het kind in haar prille jeugd leerde, docht ook door de sfeer, waarin ze het liet opgroeien, doch bovenal door de warme, dienende liefde tot de medemens, waarin zij voorging. Daarbij kwam later, toen zij regentes was, de voortreffelijke voorbereiding, waarmee zij haar dochter toerustte voor de vervulling van de taak, die deze eenmaal wachtte.
Welk een voorrecht, zulk een moeder zolang te hebben mogen behouden, steeds tot haar te gaan en zoveel met haar te hebben kunnen bepraten.”
En dan vervolgt de Prinses:
“Wat mijn man betreft, zei de koningin immers: “De goede mens, die mijn vader was” en daarop deed zij volgen, dat naast mij, vaders gezegende persoonlijkheid is komen te staan.” Deze woorden zeggen eigenlijk alles. In de loop van zijn leven is Christus geworden voor hem de universele liefde. In Juliana’s en mijn leven werden de rust en de vrede, die van hem uitgingen en ik mag wel zeggen, zijn machtige overtuiging, waarin hij naast ons stond, een kracht, zo sterk en vast als een rots, dus een rots van geloof.” Zo spreekt de Prinses zelf.
Ik ben met u, zegt de Heer. Het is vanzelfsprekend, dat wij mensen de leiding van God op alle concrete punten van het bonte mensenleven niet kunnen zien. Een timmerman, die een balk bewerkt, weet niet, dat de bouwmeester deze balk gebruikt voor een gebouw ter eer van God. Misschien zucht hij bij zijn arbeid, misschien vloekt hij er wel op. Hij ziet immers alleen de balk. Als volk zien wij Gods leiding ook niet steeds. En we zien deze ook niet in ons persoonlijk leven. Als mens de wereld beschouwt, waar het gonst van arbeid, van vermaak en van zonde, dan zien we ‘t allemaal erg aard.. En wij zitten allemaal met duizend vragen: waarom het oorlogsleed, waarom al die bedreigingen, waarom de natuurrampen, waarom beteugelt God het kwaad niet? Waarom is er ziekte en ellende en honger en dood? En dan is het leven er met het werk, dat heel gewone werk. Ook in het doen van een koningin, met staatszaken, met ontvangen en met bezoeken, en met duizend andere zaken. Leiding van God in het leven zien dat is een openbaring van God. Dan ontdekt men dat men de talenten van God heeft gekregen en die gebruiken moet voor de mens, en dat men daarin ook God dient. Een geloof zonder werken, zegt Jacobus, is de dood.
Koningin Wilhelmina werd getroffen door de geschiedenis van de rijke jongen, die alles moest geven en die het niet deed. Ze voelde: alles, wat het geloof in Christus in de weg staat, moet op zij: en ik moest Christus volgen, Daarvoor moest alles wijken, ingeroeste gewoonten enen tradities zonder inhoud. En dan tis langzaam door de worsteling heen gerijpt tot een sterk geloof. Zo kan zij in Engeland zelf kracht hebben en kracht geven. En het bezet Nederland is zij ons door Gods genade tot een lichtend voorbeeld en een sterke steun geweest. Het verzet was zeker vastgelopen zonder deze Moeder des Vaderlands. Ach, achteraf kan men pas zeggen: dit is leiding Gods, genade. Al haar gaven en krachten, haar vele talenten, die zij van de Heer had gekregen, kon zij, door Gods gunst, ten dienste stellen van anderen. “Zie Ik ben met u.” Na haar aftreden als koningin zag ze een nieuwe taak zich door God op de schouders gelegd: het evangelie van Christus overal bekend te maken, maar niet in dienst van een kerk of in dienst van een bepaalde groep. Zij zocht het geloof in Jezus Christus als een band te zien, universeel over de ganse aarde, die alle mensen samenbindt. Rotsvast was haar overtuiging, dat Christus de Levensvorst was; dat dus ieder Christus moet kennen, dat de verdoolde wereld de rechte weg gewezen moet worden naar het vaderhart van God. “Zie, Ik ben met u.” – Dat heeft zij ervaren toen zij met vreugde ging arbeiden aan deze nieuwe taak, alle mensen tot Christus te brengen. Wat was ze blij als jongeren gingen zoeken naar de eenheid, als ze met anderen het Avondmaal kon vieren. Wat zou ze graag de verscheurdheid van Christus’ kerk ongedaan gemaakt hebben en de éne kudde onder de éne Herder reeds hier op aarde hebben gezien. Zo had ook de zending haar warme belangstelling: de hele wereld moet immers van Christus horen, Kerkelijke en onkerkelijke mensen moet het heil geboodschapt: want het is heil, het is redding, het is behoud. Eens wordt het “zie, Ik ben met u” voor ieder die in Hem gelooft volkomen, wanneer Hij ons roept, want dan roept Hij ons tot zijn volle gemeenschap.
Nu is het ook wel duidelijk dat deze bijzetting geen droevige begrafenisplechtigheid mag zijn. Het jubelt van leven: Jezus leeft en wij met Hem. Ons overglanst, naar het woord van de Prinses, de zon van Pasen. Maar het is opstanding; ook voor ons wordt het opstanding uit de dood. Daar gaat aan vooraf dood, pijn, kwelling, benauwdheid, angst. Daarom is dit een getuigenis van vreugde en het is zo ontzaglijk belangrijk voor iedereen in nood. Als straks naar de wens van de prinses een vers van psalm 72 wordt gezongen, dan is het uit de oude koningspsalm van Israël. Maar de koning David zong in deze psalm van de grootse aller koningen, die in Jezus Christus, de Vredevorst, is vervuld. Kerstfeest gaat naderen. Straks klinkt de boodschap: “U is en Heiland geboren”. Maar als de engel dit boodschapt, dan zingen de engelen het “Ere zij God”. Wij zijn dankbaar voor Gods leiding, die in het leven van Koningin en Prinses Wilhelmina haar en ons is gegeven. Maar de lof en de dank gaan boven de aarde uit tot Hem, die haar leven heeft geleid en die voor haar stierf om haar bij zich te nemen. Nu roep ik u op, gij allen, die hier in de Nieuwe Kerk zijt, en heel Nederland, en allen die deze dienst volgen, om het getuigenis van Prinses Wilhelmina niet in de wind te slaan.
Ik roep u op om u ook te buigen voor de Koning der koningen en de Heer der heren, die in zijn oneindige liefde zijn Zoon gaf om mensen in nood blij te maken. Laat los uzelf, laat los waar ge op steunt. Laat los uw zonden en hoort voor uw eigen hart de boodschap: Ik ben met u. God heeft zo geduld met ons. Laten wij Hem niet laten nodigen. In de schaduw van de dood is er een Herder die ons leidt naar het licht. Dan is de dood ook de ingang in het leven. Dat is ook de troost die wij nodig hebben. Dat geldt bijzonder voor haar dochter en voor haar gezin. Ik herhaal de woorden van uw koninklijke moeder: welk een voorrecht, zulk een moeder gehad te hebben. En als het verlies groot en diep gevoeld wordt, dan ruist de troost: Christus is bij ons, zij geborgen bij haar Heer. En Christus hier op aarde bij ons en Hij zegt het tot u en tot ons allen: “Zie, Ik ben met u alle de dagen tot de voleinding der wereld.” Amen.
Na het gezang ‘Wees gegroet, gij eersteling der dagen, morgen der verrijzenis’ werd de kist onder orgelspel naar de grafkelder gedragen, gevolgd door het Koninklijk gezin. Zonder camera’s konden ze in de kelder in stilte afscheid nemen.
Toen Prinses Juliana 18 jaar was vertaalde ze het Noorse lied ‘De Zon schijnt in mijn ziel vandaag”. Prinses Wilhelmina wilde ook graag dat dit op haar uitvaart gezongen werd; het werd gezongen toen de Koninklijke familie weer plaatsnam in de kerk. Tot slot werd “Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen” gezongen gevolgd door de zegen.
Foto's: Nationaal Archief |
Korte samenvatting op video (tien minuten) van de uitvaart:
Alweer 60 jaar geleden, je hebt er een mooie, indrukwekkende reportage van gemaakt.
BeantwoordenVerwijderen